Tot welk type een zeilschip behoort, wordt bepaald door de tuigage. Dat is de verzamelnaam voor het geheel van zeilen, masten, lijnen en wand van het schip. Er zijn 2 hoofdcategorieën.
Een volschip heeft minimaal drie masten die allemaal vierkant getuigd (zeilen en ra’s hebben) zijn. Aan de achterste mast zit meestal nog een bezaan, een langsscheeps zeil.
Een brik heeft masten die vierkant getuigd zijn. Net als een volschip maar dan met slechts twee masten.
Het is een betrekkelijk snelvarend schip dat al in de 16de eeuw voorkwam. Het had een relatief grote bemanning nodig voor een schip van geringe omvang. Daardoor werden ze snel vervangen toen het stoomschip z'n intrede deed.
Het galjoen dateert uit de laatste helft van de 16de en de 17de eeuw en werd volledig aangedreven door de wind, met behulp van zeilen die op drie masten werden gedragen. Met een Latijns zeil dat steeds op de laatste (meestal derde) mast werd gehesen. Ze werden gebruikt in zowel militaire als handelstoepassingen. Het galjoen was het prototype van alle vierkant getuigde schepen met drie of meer masten voor meer dan twee en een halve eeuw. Ze waren de basis voor de latere volgetuigde schepen uit de 19de eeuw.
De platte achterzijde of spiegel van het kasteel werd getooid met de familiewapens van de eigenaren. Dit kon na verloop van tijd uitmonden in uitbundige versieringen.
Bij een schoener is, anders dan bij tweemasters als de kits en de yawl de achterste mast langer dan de voorste. Zijn er meer dan twee masten, dan kunnen de masten even lang zijn. Bij een topzeilschoener worden boven het langsscheepse zeil nog één of twee zeilen aan een ra gevoerd.
De kits is een langsgetuigd schip met twee masten, waarbij de voorste, hoogste mast het langst is en het roer zich achter de achterste mast, of de bezaanmast bevindt.
De voordelen van een kits zijn de flexibiliteit en het bedieningsgemak.
Een bark heeft minimaal drie masten waarvan twee vierkant getuigd zijn, maar het verschil met een volschip is een achterste mast met alleen langsscheepse zeilen.
Ronde- en platbodems zijn typisch voor de Lage Landen waar veel in ondiep water gevist werd.
De Hoogaars heeft een kenmerkend trapeziumvormig grootzeil dat d.m.v. een gaffelboom bovenaan in de mast gehesen wordt. De gestrekte boeg vangt de golfslag op.
De barkentijn heeft minimaal drie masten, waarvan net als bij de brigantijn, alleen de voorste mast vierkant getuigd is. De andere masten hebben langsscheepse zeilen.
Het werd vanaf de tweede helft van de 19de eeuw in gebruik genomen en bleef in gebruik tot het einde van de grote zeilvaart, in de jaren dertig van de 20ste eeuw.
Dit typische scheepje viste aan de Engelse Oostkust op garnaal, vis en oesters. Een uitstekende en snelle zeiler dankzij het grote zeiloppervlak en de lange waterlijn. De masttop mocht afbreken als er plots te veel wind kwam.
Het werd in het grootste deel van de 19de eeuw tot aan WOII gebruikt.
De brigantijn heeft twee masten waarvan alleen de voorste mast vierkant getuigd is. De achterste mast heeft, anders dan de brik alleen langsscheepse zeilen.
De brigantijn zoals wij hem kennen ontstond pas aan het begin van de 18de eeuw. Hij werd o.a. gebruikt door smokkelaars en piraten. Zij konden de wenbaarheid en goede vaareigenschappen wel appreciëren.